Asbestinventarisatiebureaus worden, veelal in het kader van voorgenomen verkoop, sloop of renovatie van een object, ingeschakeld om dat object te onderzoeken op asbestbronnen. Alleen bureaus die over het juiste certificaat beschikken, mogen dergelijke inventarisaties uitvoeren. Het betreffende certificatieschema, de SC-540, is een bijlage bij art. 4.27 van de Arbeidsomstandighedenregeling. Desalniettemin wordt dat schema ook gebruikt als leidraad voor de beoordeling van de aansprakelijkheid van asbestinventarisatiebureaus. Dat is met name aan de orde als er tijdens de renovatie of sloop van een object asbest wordt aangetroffen dat niet door het inventarisatiebureau is gerapporteerd. Dat leidt tot extra saneringskosten en mogelijke contaminatieschade, waarvoor de opdrachtgever of een rechtstreeks betrokken derde het bureau aanspreekt.
Zo ook in het geval dat ten grondslag lag aan dit arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 22 september 2015: In 2010 voert een asbestinventarisatiebureau in opdracht van de verkoper van een grotendeels betonnen bedrijfspand uit de jaren 60 een zogenoemd Type A-onderzoek uit als bedoeld in de SC-540. Dit type onderzoek is gericht op asbestbronnen die direct waarneembaar zijn dan wel na licht destructief onderzoek waarneembaar zijn.
Twee jaar later treft een aannemer die het betreffende pand in opdracht van de nieuwe eigenaar stripte, een asbestbron aan die door het bureau was gemist en dus niet was opgenomen in het asbestinventarisatierapport dat bij de verkoopinformatie over het bedrijfspand was gevoegd.Het betrof in totaal 30 m2 aan asbesthoudende stortstroken die verspreid over vier verdiepingen van elk 2.800 m2 door de aannemer boven systeemplafondplaten zijn aangetroffen. De koper wenst de schade van bijna twee ton, bestaande uit extra saneringskosten en contaminatieschade vanwege asbestdeeltjes die zich al door de ruimtes hadden verspreid, op het asbestinventarisatiebureau (en overigens ook op de verkoper, hetgeen ik verder laat rusten) te verhalen.
Maatstaf: redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot
Het uitvoeren van een asbestinventarisatie valt onder de overeenkomst van opdracht (art. 7:400 e.v. BW). Bij de vraag of het asbestinventarisatiebureau is tekortgeschoten in zijn verplichtingen uit die overeenkomst komt het dan aan op de vraag of het bureau heeft gehandeld zoals een redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot in de gegeven omstandigheden zou hebben gedaan.
Oftewel: op een asbestinventarisatiebureau rust geen resultaatsverbintenis; het bureau heeft een inspanningsverplichting. Het enkele feit dat het bureau bij de inventarisatie een bepaalde asbestbron mist, kan dus niet reeds tot aansprakelijkheid leiden.
Rechtbank Amsterdam 26 februari 2014
De koper vangt bot bij de Rechtbank Amsterdam. Het asbestinventarisatiebureau had onderbouwd gesteld dat het voorafgaand aan de visuele inspectie historisch onderzoek had verricht (zoals vereist in de SC-540). Uit de door het bureau bestudeerde bouwtekeningen kwamen geen aanwijzingen naar voren dat er asbesthoudende bouwmaterialen in het pand waren verwerkt. Vervolgens heeft het bureau gedurende twee dagen een visuele inspectie uitgevoerd van het pand, waarbij het bureau steekproefsgewijs boven de systeemplafondplaten heeft gekeken. Dat heeft het bureau ook gedaan in de ruimtes waar later de betreffende stortstroken zijn aangetroffen, maar op de plaatsen waar de plafondplaten zijn opgetild, heeft het bureau geen asbestverdachte stortstroken aangetroffen.
In haar vonnis van 26 februari 2014 oordeelt de Rechtbank kort gezegd dat, tegenover de gemotiveerde betwisting door het asbestinventarisatiebureau, de koper onvoldoende heeft gesteld om te kunnen komen tot het oordeel dat het bureau is tekortgeschoten door niet de zorg te betrachten die gegeven de omstandigheden van een deskundig en redelijk handelend bureau mag worden verwacht.
Gerechtshof Amsterdam 22 september 2015
De koper gaat in hoger beroep en voert aan dat het asbestinventarisatiebureau bedacht had moeten zijn op asbesthoudende stortstroken langs de gevels en rondom de kolommen en bouwkundige scheidingen. De koper beroept zich daarbij op een rapport van Search die aan de hand van haar ter beschikking gestelde foto’s heeft vastgesteld dat de asbesthoudende stortstroken direct achter (losse) systeemplafonds duidelijk waarneembaar waren en tijdens de inventarisatie hadden moeten worden waargenomen.
Voorts stelt de koper (in navolging van Search) dat het slechts steekproefsgewijs openen van systeemplafondplaten niet conform de SC-540 is en dat het asbestinventarisatiebureau daarmee niet had mogen volstaan, althans daarvan expliciet melding had moeten maken in haar rapport. Het Hof stelt voorop dat het Type A-onderzoek de lichtste variant van asbestinventarisatie is. Voorts is in het rapport onder het hoofdstuk ‘Beperkingen’ opgenomen dat de aanwezigheid van asbesthoudende materialen die niet direct zichtbaar of niet toegankelijk zijn, op basis van het onderzoek niet wordt uitgesloten. Daarnaast hecht het Hof waarde aan het feit dat het totale oppervlak van het bedrijfspand 23.000 m2 bedroeg en dat de vier verdiepingen waar nadien in totaal 30 m2 aan asbesthoudende stortstroken is aangetroffen, elk een oppervlak van 2.800 m2 besloegen.
In combinatie met het feit dat uit het deskresearch geen verdenkingen waren gerezen, dat het bureau tijdens de visuele inspectie steekproefsgewijs boven de systeemplafondplaten heeft gekeken en dat het bureau ook specifiek langs de gevels en rondom de kolommen en bouwkundige scheidingen heeft gekeken, maakt dat volgens het Hof dat het asbestinventarisatiebureau niet kan worden verweten dat zij de in totaal 30 m2 asbesthoudende stortstroken niet heeft waargenomen. De vordering van de koper slaagt derhalve ook in hoger beroep niet; het bureau heeft voldaan aan haar inspanningsverplichting. (Bron: amweb.nl)